logo s-Gravendeel

Digitaal dorp
s-Gravendeel

Alles over s-Gravendeel...

Bouw ziekenbarak in 1873

Terug naar index artikelen

Uit jaargang 12, nr. 3, augustus 2006

Het pokkenvirus heeft in de loop der tijd vele tientallen miljoenen slachtoffers gemaakt. De meest recente epidemie in Europa vond plaats tussen 1870 en 1873 ten gevolge van de Frans-Pruisische oorlog. In totaal eiste de epidemie in Europa ruim een half miljoen slachtoffers. In Nederland eiste de pokkenepidemie in 1870 al 706 slachtoffers. In het jaar daarop was het aantal gestegen tot 15.787 doden. In 1872 daalde het aantal tot 3.731. In 1874 had de ziekte weer het gebruikelijk peil van enkele honderden bereikt. Het waren vooral kinderen die het slachtoffer waren van deze epidemie.

Een dodenaantal van 20.000 mensen in ons land was veel.

Na deze epidemie werd de pokkenvaccinatie in Europa voortvarend aangepakt. Steeds minder mensen gingen aan die ziekte lijden. Buiten de westerse wereld bleef de ziekte nog lang heersen.

In 1979 stelde de Wereld Gezondheidsorganisatie vast, dat het pokkenvirus (behalve in het laboratorium) was uitgeroeid.

In Nederland werd op 4 december 1872 een wet uitgevaardigd die moest voorkomen dat een epidemie, zoals die van de pokken, zich zou uitbreiden. Daarbij hoorden grootscheepse vaccinaties en isolatie van zieken.

De gemeente 's-Gravendeel nam die wet voor kennisgeving aan en meende dat het zo'n vaart wel niet zou lopen.

Ook andere gemeenten zullen zo gehandeld hebben want Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland stuurden in september 1873 een brief naar alle gemeenten in hun provincie waarin opdracht werd gegeven om “een inrichting te maken tot verpleging van lijders aan besmettelijke ziekten ingevolge art 7 der wet van 4 december 1872 Staatsblad n° 134”.

Burgemeester Vaarzon Morel van 's-Gravendeel las de brief voor in de raadsvergadering. De raadsleden beraadslaagden lang over de brief, zonder tot een besluit te komen. Wel beloofden alle raadsleden rond te zien naar een ruimte in het dorp die geschikt kon worden gemaakt voor zieken in quarantaine. Tenslotte stelde raadslid Brand voor “deze aangelegenheid te verdagen tot een volgende vergadering en daar zelfs een bijzondere vergadering voor te beleggen wegens de ernst aan de zaak verbonden.”

Die raadsvergadering vond plaats op 4 oktober 1873 en werd in het openbaar gehouden.

“Tegenwoordig waren voorzitter Vaarzon Morel, die tevens secretaris was, C. Moret, C. Brand, J. Bentum, D. de Geus Dzn, A. Vervoorn, H. Reedijk en H. de Heer.

Afwezig met kennisgeving was C. Molendijk.

Afwezig zonder kennisgeving waren L. Naaktgeboren en C. van den Berg

De secretaris notuleerde: “Ingevolge het genomen besluit der vorige vergadering gaat men over tot behandeling der missive van Gedeputeerde Staten d.d. 16/23 september j.l. B n° 483 2 e ad G.S. n° 30/2 verzoekende alsnu onverwijld uitvoering te geven aan art 7 der wet van 4 december 1872 Staatsblad n° 134 ten einde een inrichting aan te wijzen van tijdelijk aard tot verpleging van lijders aan besmettelijke ziekten en daarvan bericht in te zenden voor 15 oktober e.k.

Op gedane informatie door de voorzitter verklaren de leden als het ware uit één mond, dat zij ieder afzonderlijk alles in het werk hebben gesteld tot verkrijging van een kamer in het een of ander woonhuis, doch dat de eigenaars niet bereid zijn om kamers tot dat doel te verhuren. Bovendien komen de aangrenzende bewoners mede in verzet, wanneer zij slechts van gedachten zijn dat een verhuurder al bereid mocht wezen om een kamer in huur af te staan. Zo mede was hun ook bij onderzoek gebleken dat er aan geen grond wegens de grote behoefte daaraan buiten de kom der gemeente zelfs was te bekomen, ten einde een barak te doen opslaan, hetwelk de voorzitter mede moest bevestigen, op grond nader door hun gedane informatien.

De leden weten onderling aan gemeld art 7 der wet dan ook geen gevolg te geven, waarna de voorzitter mededeelt dat Christiaan Streefkerk alhier met hem in overleg was getreden om een huisje van steen en gedekt met pannen, waarin twee lijders kunnen geplaatst worden, alsmede een stookplaats daarin met een kleine verblijfplaats voor oppassers, aan de Gorsdijk voor eigen rekening wilde bouwen, mits de verschillende aanvragen aan de betrokken besturen om te mogen bouwen door het bestuur behoorde te geschieden en het dan wilde verhuren voor één jaar voor een som van f 150 en voor 2 jaren voor f 250.

Evenwel na gehouden beraadslaging kon in een zodanig voorstel om verschillende redenen niet worden getreden.

Eindelijk stelt het lid De Heer voor om het brandspuithuis, staande op Stee, te doen inrichten of in een zodanige toestand te brengen, dat daarin lijders van besmettelijke ziekten tijdelijk zouden kunnen worden verpleegd.

Dit voorstel werd met nadruk bestreden door de voorzitter, hoewel hij het met de vergadering eens was, op grond van ondervinding, dat de ingezetenen, hoe behoeftig zij ook mochten wezen, toch geen gebruik van een dergelijke inrichting zullen maken.

Na verdere beraadslaging wordt het voorstel van het lid De Heer aangenomen en met één stem tegen, die van de voorzitter.”

WvV-G

Bron: Gemeentearchief 's-Gravendeel: Notulen van de raad; brievenboeken.